HET RIJEXAMEN

In het vernieuwde rijexamen (sinds 2008) moet de leerling in staat zijn om zelfstandige keuzes en handelingen te laten maken in een route. Hieronder volgt een opsomming van de examenonderdelen en de belangrijkste taken van het vernieuwde rijexamen.

    • Zelfstandig een route rijden
      De leerling moet zelfstandig een route kunnen rijden door:
      1. Het rijden naar een vooraf aangegeven bestemming (object of coordinatiepunt),
      2. Het rijden met behulp van een navigatiesysteem,
      3. Het rijden op basis van een cluster of reeks van opdrachten.
    • Bijzondere manoeuvres uitvoeren

De leerling moet zelfstandig bijzondere manoeuvres kunnen uitvoeren. De leerling krijgt tijdens de toets twee van de drie opdrachten waarbij de examinator kijkt of de leerling de opdrachten voldoende beheerst. Dit doet hij aan de hand van het kijkgedrag, het voor laten gaan van ander verkeer en de plaats waar de oefening wordt uitgevoerd. Beheerst hij of zij de bijzondere manoeuvres dan krijgt de leerling, evt bij een tussentijdse toets vrijstelling tijdens het definitieve rij-examen.

  • 1. Een omkeer opdracht.
  • 2. Parkeer opdracht (willekeurige P-plaats).
  • 3. Stopopdracht (achter een auto en weer wegrijden).
  • Situatie-bevraging
    Bij een situatie-bevraging vraagt de examinator na een bepaalde verkeerssituatie hoe je tot de oplossing van de situatie bent gekomen. Hierbij wordt gelet of je de gevaren tijdig herkent en op de juiste manier oplost zodat je veilig en verantwoord aan het verkeer kunt gaan deelnemen.
  • Zelfreflectie
    De leerling moet in staat zijn eigen vaardigheden in te kunnen schatten om een zelfbeeld te krijgen van doel en motivatie van zijn rijgedrag. Zelfreflectie wordt in het vernieuwde praktijkexamen geintegreerd door de leerling voorafgaande aan het praktijkexamen te vragen zichzelf te beoordelen op een aantal belangrijke aspecten van veilig verantwoord rijgedrag. Via het invullen van een formulier ‘zelfreflectie leerling’ wordt getracht in kaart te brengen of de leerling een realistisch beeld van zijn eigen capaciteiten en beperkingen met betrekking tot zijn eigen rol/taak als automobilist.
  • Milieubewust rijgedrag
    De leerling moet in staat zijn om milieubewuste keuzes te maken en daarna te handelen.